Kanselkleden zijn niet bedoeld om het kerkgebouw te versieren of om de kerk nog eens wat gezellig aan te kleden, zoals je thuis op een kale tafel een aardig kleedje neerlegt. Liturgische kleden – het woord zegt het al – hebben een functie; ze worden aangebracht ten dienste van de liturgie. De zondagse eredienst staat in het liturgische verband van het kerkelijk jaar. Het kerkelijk jaar begint, anders dan het kalenderjaar, met de eerste zondag van Advent, en loopt via de grote feesten van Kerst, Pasen en Pinksteren, door de zomer- en herfsttijd heen, naar de laatste zondag van het kerkelijk jaar, om dan met Advent opnieuw te beginnen.
Elke periode van dit kerkelijk jaar heeft een eigen ‘kleur’. Bij de voorbereidingstijden op de grote feesten van Kerst en Pasen hoort de kleur paars; bij de grote feesttijden de kleur wit; bij het Pinksterfeest de kleur rood en bij de overige tijden hoort de kleur groen. Het kerkelijk jaar is dus een veelkleurig geheel! Paars symboliseert boete en inkeer, rouw en berouw. Wit verwijst naar het feest, naar reinheid en helderheid. Rood is de kleur van het vuur, de Geest. Groen is teken van hoop die leven doet. De kanselkleden in de liturgische kleur zijn met een passend, ondersteunend symbool versierd. Het gaat dus om liturgische kleden die de gemeente helpen de eigen klank en kleur van de zondag beter te verstaan. Het wezenlijke van het kanselkleed is de kleur, niet het erop aangebrachte symbool. De applicatie (afbeelding) wil de betekenis van de kleur versterken en/of onderstrepen.
De ‘inkleuring’ van het kerkelijk jaar is als volgt:
Advent: paars
Kerstavond t/m de zondag na Epifanie (6 januari):wit
Zondagen na Epifanie tot eerste zondag van de 40-dagen-tijd:groen
Zondagen van de 40-dagen-tijd: paars
Witte Donderdag: wit
Goede Vrijdag: paars (of rood)
Paasnacht t/m de zondag na Hemelvaart: wit
Pinksteren: rood
Zondag Trinitatis (drieëenheid): wit
Zondagen na Trinitatis tot advent: groen