De route naar mijn werk in Overduin voert over het fietspad door de duinen van Noordwijk naar Katwijk. Jarenlang kwam ik op de heen- en terugweg een fietser tegen. Na verloop van tijd begonnen we elkaar te groeten. Ik werd nieuwgierig. Wie zou hij zijn? Een Katwijker die werkt in Noordwijk, vermoedelijk. Ik merkte dat ik naar hem uit ging zien. Was ik vroeg, dat kwamen we elkaar vlakbij Katwijk tegen. Was ik laat, dan was het bij Noordwijk. Eenmaal ben ik afgestapt om hem aan te spreken en een paar woorden met hem te wisselen. Om hem een beetje te leren kennen. Sinds enige tijd zie ik hem niet meer. Ik vermoed: met pensioen. Misschien gek, maar ik mis hem.
Mensen zijn zinzoekers. Ongeacht achtergrond of traditie ben je allemaal bezig met de vraag: wat geeft nou betekenis aan het leven? Wat is de zin om mens te zijn op aarde?
Misschien is het dit: gekend worden en kennen. In die volgorde. Het begint ermee dat mensen jou kennen, weten wie je bent. Dat je er mag zijn, met al je mooie en minder mooie trekken. De Bijbelse invulling van dit ‘kennen’ is: geliefd worden. Door mensen, ja, maar om te beginnen door God. Hij kent ons beter dan dat wij ons zelf kennen (Psalm 139). Hij heeft ons lief. Daarom leerde Hij ons ‘gekend worden en kennen’ door als mens onder mensen te verschijnen. De ontmoeting van mens tot mens kreeg zijn vervulling in de ontferming waarmee Jezus om mensen bewogen is. De zin om mens te zijn op aarde begint met leven uit onverdiende genade. Dat werkt door in elke ontmoeting. Zoals ik er mag zijn, mag ook die ander er zijn. Allebei zijn wij gekend door God en mogen we in Zijn licht ook elkaar kennen. In alle gebrokenheid en weerbarstigheid van ons dagelijks bestaan. Of misschien: juist omwille van die gebrokenheid en weerbarstigheid.
Zoveel honger en dorst. Wanneer hebben wij U dan hongerig of dorstig gezien en U te eten en te drinken gegeven? U kent Jezus’ antwoord.
In menselijke ontmoetingen openbaart zich Gods Geest, vaak op verrassende wijze.
Herman van Veen vertelde onlangs in een interview dat hij lang geleden wandelde door een park en werd aangesproken door een vrouw die hem vroeg: “Bent u het?” Hij antwoordde: “Ja, ik ben het.” Daarop zei de vrouw dat ze geloofde dat zij Herman moest vinden om een bidprentje te geven, met daarop de tekst ‘Protegez nous’ – bescherm ons. Sindsdien heeft dat bidprentje een vaste plek in de koffer van zijn viool en geeft hij het voor het optreden een kus. Herman put troost en houvast uit zijn herinneringen aan zijn ouders en grootouders. Uit een tekening van twee gevouwen handen, van Albrecht Dürer, gevonden in de linnenkast van zijn oma. En uit dit bidprentje van deze wonderlijke ontmoeting.
Kennen wij elkaar, in deze geestelijke zin? Kennen wij onszelf als door God gekend en bemind? Kennen wij Hem die de gestalte van God had, maar er geen aanspraak op maakte aan God gelijk te zijn, maar afstand deed van Zijn positie om mens onder de mensen te worden. De minste onder de mensen, vernederd en gestorven aan het kruis.
Wie zeggen jullie dat Ik ben? Dat is de vraag aan u en aan mij.
Het geeft richting aan ons leven om mens en medemens te zijn op deze aarde.
Ds. G. Binnendijk